1/2
Het nieuwe onderwijssysteem fungeert als de drijvende kracht achter de participatie-economie. De overheid waarborgt een gelijke startkwalificatie door middel van het basisonderwijs tot en met de leerplichtige leeftijd van 16 jaar. Daarna ontvangen alle burgers leercredits (LC), die besteed kunnen worden binnen het vervolgonderwijssysteem, een onderwijsparticipatiemarkt bestaande uit een groot aantal diverse onderwijsbedrijven. Deze credits zijn, in tegenstelling tot de ORA, niet verhandelbaar. Iedereen heeft de mogelijkheid om een onderwijsbedrijf te starten. Een beginnend onderwijsbedrijf hoeft geen eigen schoolgebouw te bezitten, maar kan ruimtes huren van de overheid.
Het systeem is een vrije markt waarin de scheidingslijnen tussen middelbaar, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie geleidelijk zullen verdwijnen.
Het verdienmodel van onderwijsbedrijven is gebouwd op drie pijlers: leercredits (instroombudget), college- en lesgelden, en resultaatbonussen. Deze bonussen bestaan uit uitstroombonussen die worden verkregen wanneer cursisten een diploma of lespunten behalen.
Toetsing (examens en eindtesten) wordt uitsluitend uitgevoerd door onafhankelijke, geaccrediteerde toetsbedrijven. Het is belangrijk dat deze toetsbedrijven de resultaten van onderwijsbedrijven openbaar maken in een register dat toegankelijk is voor alle onderwijsnemers.
Hoewel de markt vrij is, behoudt de overheid de mogelijkheid om regulerend op te treden, vooral wanneer de aansluiting tussen de onderwijs- en arbeidsmarkt verbeterd moet worden. Daarentegen biedt de open onderwijsmarkt bedrijven de kans om eigen onderwijsprogramma's of instituten te ontwikkelen die nauw aansluiten bij de vereiste werkzaamheden.
Onderwijsbedrijven kunnen winst genereren door middel van innovatieve lesmethoden, de kwaliteit van docenten, vermindering van lesuitval, hoge instroom (leerrechtgelden) of juist hoge uitstroom (resultaatbonussen), en het gebruik van IT-innovaties.
2/2
De progressieve omzetbelasting binnen het belastingprofiel van de sector leidt tot een grote diversiteit aan kleine onderwijsbedrijven die specifieke niches bedienen en maatwerk leveren.
Onderwijsbevoegdheid is niet langer verplicht, maar blijft in de in het spel van vraag en aanbod een belangrijke kwaliteitsgarantie. Bekwame docenten zullen meer, terwijl minder bekwame docenten minder verdienen. Een onderwijsbedrijf kan excellent, populair, trendvolgend, goedkoop met lage diplomakansen, of duur met hoge diplomakansen zijn.
Door de consumptie van leertijdcredits door ‘onderwijsnemers’ en de basislonen van docenten zal de onderwijsparticipatie en werkgelegenheid in het onderwijs structureel toenemen. Hierdoor krijgt het onderwijs nieuw elan en zullen de grote tekorten verdwijnen. Kortom, laat 100.000 (extra) docenten floreren.